Voor beginnende golfers kan het soms lastig zijn om alle golftermen te begrijpen. Je leest wat Engelse bronnen en daar staan plots heel wat zeer golf-specifieke woorden. Het kan het onderzoek wat moeilijk maken.
Daarom hebben wij deze pagina gemaakt, een online woordenboek met alle golftermen, uitgelegd in het Nederlands. Is er een woord dat ontbreekt, laat het ons weten via hello@byrdie.be.
Veel gebruikte golftermen – alfabetisch
Above the hole: verwijst naar een bal op een hellende green die zo geplaatst is dat de volgende putt bergafwaarts is
Ace: synoniem voor een hole-in-one, wanneer een golfer de bal met één slag in de hole krijgt
Adresseren: het aannemen van de juiste houding voor het voltooien van een swing
Airball: een volledige misslag, dit telt als een slag in de score van de speler
Albatros: een score van drie slagen onder par op een hole
Approach: een slag naar de green
Apron: kort gemaaide gras rond de green het gras is korter dan de fairway maar langer dan de green
Attend the flag: wanneer iemand de vlaggenstok vasthoudt en verwijdert terwijl een speler zijn bal naar de hole put of chipt
Away: de persoon die het verst van de hole is en het eerst speelt
Back: de laatste negen holes van een golfbaan
Backswing: de achterzwaai van de swing
Balvlucht: de manier waarop de bal door de lucht vliegt
Banana: een slice, of schot dat sterk van links naar rechts buigt
Below the hole: verwijst naar een bal op een hellende green die zo geplaatst is dat de volgende putt bergopwaarts is
Best ball: een golfvorm waarbij elke speler zijn eigen bal speelt, en de beste score op elke hole telt voor het team
Bewaken: vasthouden van de vlag voor een medespeler die gaat putten
Birdie: een score van één slag onder par op een hole
Bogey: een score van één slag boven par op een hole
Break: de afwijking van de bal veroorzaakt door de helling van de green
Bunker: een hindernis met zand erin
Bunkerslag: een slag uit de bunker
Caddie: iemand die het materiaal van de golfer draagt en praktische en morele steun geeft
Carry: de afstand die de bal aflegt voordat hij de grond weer raakt
Chip: een korte slag rond de green, waarbij de bal naar de hole toe rolt
Clubblad: het uiteinde van de club waarmee de bal geraakt wordt
Compressie: de veerkracht van een golfbal
Condor: een zzer zeldzame score van vier slagen onder par op een hole, oftewel een hole in one op een par vijf
Cup: het gat waar de golfbal uiteindelijk in moet komen
Divot: een plag die je uit het gras slaat
Dogleg: een gat dat op een bepaald punt in zijn lengte buigt, vaak lijkend op een hondenpoot
Dog-leg: een hole met een hoek of bocht erin
Dormie: een matchplay-situatie waarin één speler leidt met hetzelfde aantal resterende holes, waardoor het voor de tegenstander onmogelijk is om te winnen
Double bogey: een score van twee slagen boevn par op een hole
Downswing: deel van de swing wanneer de club naar de bal toe beweegt
Draw: een balvlucht die start op rechts en terug naar het midden buigt
Drive: een slag met de driver vanaf de tee
Driver: de club met het grootste clubhoofd
Driving range: de plek om te oefenen en warm te worden
Drop: bij balverlies of een onbespeelbare ligging een bal vanaf armlengte en schouderhoogte op de baan laten vallen
Eagle: een score van tweeslagen onder par op een hole
Etiquette: gedragsregels op en rond de golfbaan in golf
Fade: een balvlucht die start op links en terug naar het midden buigt
Fairway: het korte gras tussen de afslagplaats en de green
Fairway wood: de club om ook vanaf het gras lange slagen te doen
Flight: een groep van maximaal 4 spelers die samen golfen
Follow-through: de voortzetting van de golfswing na de impact met de bal
Fore: wordt geroepen om mensen te waarschuwen dat een golfbal hun dreigt te raken
Four-ball: een wedstrijdformaat waarbij twee teams van twee spelers het tegen elkaar opnemen, waarbij elke speler zijn eigen bal speelt en de beste score op elke hole telt voor het team
Foursome: een wedstrijdformaat waarbij twee teams van twee spelers het tegen elkaar opnemen, waarbij elk team met één bal speelt en de schoten elkaar afwisselen
Free drop: een situatie waarin een golfer zijn bal kan laten vallen zonder een straf op te lopen, meestal als gevolg van een onbespeelbare ligging of hinderen
Gilligan: een slang term voor een golfer die consequent de bal verkeerd slaat
Gimmie: een korte putt die wordt toegegeven door een tegenstander in matchplay of casual play, in de veronderstelling dat de golfer hem zou maken
Golf arrangement: een pakket waarbij toegang tot de golfbaan gecombineerd wordt met eten, drinken of een oevrnachting in een hotel
Golf clinic: dit is een ander woord voor golflessen
Golfclub: een verzamelnaam voor drivers, fairway woods, putters, hybrides, ijzers en wedges
Golfexamen: een verplicht examen dat elke golfer moet afleggen voor hij of zij de baan op mag
Golfvaardigheidsbewijs (GVB): een bewijs dat u het gvb-examen succesvol heeft afgelegd en een handicap van 54 hebt
Grain: de richting waarin het gras op een green groeit en die de rol van de bal beïnvloedt
Green: het kortst gemaaide en meest kwetsbare deel van de golfbaan
Green in regulation (GIR): wanneer je binnen par minus 2 slagen op de green ligt
Green lezen: bekijken hoe de break van de putt zal gaan worden
Greenfee: een toegangsbewijs om te kunnen golfen
Greenkeepers: de mensen die de golfbaan onderhouden
Grip: rubberen handvat aan de club, óf de manier waarop je de club vast pakt
Ground Under Repair (GUR): grond die in bewerking is door greenkeepers, dit wordt aangegeven met blauwe paaltjes vaak moet je de bal dan buiten dit gebied droppen
Half shot: een gedeeltelijke golfswing die gebruikt wordt om afstand en baan te controleren
Handicap: een getal dat de speelsterkte van iemand aangeeft hoe lager het getal hoe beter de speler
Handschoen: wordt gebruikt om meer grip te hebben op de golfclub
Hark: deze liggen in de bunkers om het zand weer egaal te maken na een bunkerslag
Hole: ook wel cup genoemd óf de baan waarop gespeeld wordt
Hole in one: een slag die vanaf de tee in één keer in de hole gaat
Hole out: een hole afmaken door de bal in de hole te krijgen
Honour: het recht om als eerste af te slaan, meestal toegekend aan de speler met de laagste score op de vorige hole
Hook: een bal die ver naar links buigt
Hosel: het deel van een golfclub waar de shaft aansluit op het clubhoofd
IJzer: de club voor kortere afstanden om vanaf het gras te slaan
Impact: het moment dat de club de bal raakt
In play: een bal die zich binnen de grenzen van de golfbaan bevindt en niet out of bounds of verloren is
In the leather: een term om een bal te beschrijven die dicht genoeg bij de hole is om als een gimme putt te worden beschouwd
Jigger: een ouderwetse golfclub vergelijkbaar met een chipper, gebruikt voor korte shots rond de green
Kikuyu: een grassoort die vaak voorkomt op golfbanen in een warm klimaat
Knee knocker: een slang term voor een korte, maar nerveuze uitdagende putt
Knickers: traditionele golfkleding met een knielange broek met een strakke pasvorm rond de knie
Knife: een slangterm voor de leading edge van een golfclub, vaak verwijzend naar een dunne slag
Kort spel: de slagen op en rondom de green
Lip: de rand van de hole op een green
Lip-out: wanneer een putt de rand van de hole raakt maar er niet in valt
Loft: hoek van het clubblad, hoe groter de hoek hoe hoger de balvlucht
Lucy: een slang term voor een golfer die consequent de bal snijdt
Marker: een muntje om de golfbal op de green mee te markeren
Matchplay: een spelvorm waarbij je op iedere hole een punt kan halen
Medal play: een manier van scoren waarbij het totale aantal genomen slagen de score van de speler is, ook bekend als stroke play
Mulligan: het spelen van een tweede slag zonder dat je de eerste slag meetelt (niet mogelijk in wedstrijden)
Neary: prijs in een wedstrijd wie op een par3 de bal het dichtst bij de hole slaat wint
Niblick: een ouderwetse term voor een 9-iron
Nobble: een laag lopende chip shot rond de green
Out of Bounds (OB): deel buiten de golfbaan, aangegeven met witte paaltjes
Par: is het vooraf bepaalde aantal slagen dat een golfer met een zero handicap nodig heeft om een hole te voltooien
Par-3 baan: golfbaan met alleen maar holes die een par van 3 hebben
Penalty: verwijst naar extra slagen die aan de score van een speler worden toegevoegd als gevolg van een overtreding van de regels
Pin: de vlag die in de hole staat
Pin high: de bal ligt ter hoogte van de vlag
Pitchen: een relatief korte slag die men vaak naar de green speelt
Pitchfork: een vorkje met twee tanden die gebruikt wordt om een pitchmark te repareren
Pitchmark: een deukje in de green die veroorzaakt wordt doordat de bal uit de lucht op de green komt
Plag: een divot die je uit het gras slaat (altijd netjes terug leggen)
Putten: een korte slag op de green om de bal in de hole te krijgen
Putter: een club die speciaal gemaakt is om te putten
Quarter shot: een quarter shot is een golfslag waarbij de golfer slechts een kwart van zijn volledige swing gebruikt dit wordt meestal gedaan voor kortere afstanden of wanneer meer controle nodig is
Recovery: een poging om een gunstige positie op de baan te heroveren na een slecht schot
Relief: verwijst naar het proces van het nemen van een vrije worp (zonder straf) vanaf een specifiek gebied of situatie op de baan
Rough: het hogere gras op de golfbaan
Sand save: een sand save is een golfstatistiek die het aantal keren bijhoudt dat een golfer met succes up-and-down (in twee slagen of minder) uit een greenside bunker komt, wat resulteert in een par of betere score
Sandie: een sandie is een golfterm voor wanneer een speler met succes uit een bunker omhoog en omlaag gaat en par of beter maakt op de hole
Shaft: de stok van de golfclub
Shank: een slag waarbij de bal deels met het uiteinde van de shaft naast het clubblad wordt geraakt
Slice: een balvlucht die sterk naar rechts buigt
Stableford: een spelvorm waarbij je een bepaald aantal slagen krijgt naar gelang het niveau van de speler
Starttijd: de tijd dat een ronde golf begint
Stroke: een slag met de bedoeling de bal ook daadwerkelijk te raken
Strokeplay: is een spelvorm waarbij het totale aantal slagen van een speler gedurende de hele ronde wordt opgeteld om hun score te bepalen
Swing: een slag om een relatief grote afstand af te bruggen
Tee: een pinnetje om de bal op te zetten óf de plek waar een hole begint
Tee-off: het beginnen aan een ronde golf
Thin: een thin shot of skinny is vergelijkbaar met het toppen van de bal, dat gebeurt wanneer een golfer de bal slaat met de onderkant van de club
Tijdelijk water: water dat onder normale omstandigheden niet op de golfbaan aanwezig is
Toppen: het raken van de bovenkant van de bal waardoor de bal laag over de baan vliegt
Triple bogey: een score van drie slagen boevn par op een hole
Trolly: een constructie met wielen waar de golftas opgezet kan worden
Turn: de overgang van de voorste negen holes naar de achterste negen holes tijdens een ronde van 18 holes
Uitholen: de bal in de hole putten
Vardon grip: een overlappende greep waarbij de pink van de slepende hand de wijsvinger van de leidende hand overlapt
Waterhindernis: een waterpartij op de golfbaan
Wedge: een golfclub met een hoge loft zoals een pitching wedge of sand wedge
Whiff: doet zich voor wanneer een speler naar de bal zwaait en deze volledig mist, dit telt als een slag in de score van de speler
Wintergreen: kort gemaaid gedeelte ter vervanging van de echte green
Yips: de yips is een onwillekeurige beweging of zenuwtrek die het vermogen van een golfer om een soepele, gecontroleerde swing of putslag te maken, kan beïnvloeden dit verschijnsel wordt vaak in verband gebracht met zenuwen of prestatieangst
Zoysia: is een type warm seizoensgras dat vaak wordt gebruikt op golfbanen, vooral in het zuiden en midden van de verenigde staten het staat bekend om zijn dichte, kussenachtige gevoel en zijn vermogen om hitte en droogte te verdragen